Verhalen

DE KUNST VAN LEVEN

LIEFDEWERK-

ZANDPAPIER.

VERHALEN VAN EEN VRIJWILLIGER IN DE PALLIATIEVE TERMINALE ZORG

'Binnen zijn enkel mensen'

Alie

In 'Liefdewerk - Zandpapier. Verhalen van een vrijwilliger in de terminale palliatieve zorg',

geef ik woorden aan de waardevolle uren, de ruwe momenten, de bijzondere mensen,

de uitdagende situaties en deel ik de glimlach van het ogenblik in liefdevolle dankbaarheid.




Een mens

is een verweven wezen

zoals jij, zoals ik

zoals zij, zoals wij






ONZIJDIGE TRANEN 

Wanneer ik de kamer van onze nieuwe gast binnenloop om kennis te maken, word ik verrast

door een bijzonder gevoel. Het ligt niet aan meneer, het is de setting.

Hij past op geen enkele wijze in het decor.


Ik stel me zo voor dat het buitenleven zijn lijf heeft gevormd. Hij is te groot, te fors en zijn wangen lijken te blozend voor dit bed en voor deze kamer. Hij zou elk moment zijn jas aan kunnen trekken, bedanken voor de koffie en met een groet zich richting het strand begeven om uit te gaan waaien.


Zijn houding straalt een soort onhandigheid uit die me raakt. Als ik naar hem kijk, voel ik kwetsbaarheid vermengd met schaamte, wat opgesloten lijkt te zitten onder de lagen van zijn getaande huid. Zijn helblauwe ogen speuren mijn gezicht af. Kwetsbaarheid en compassie vinden elkaar als ik zachtjes vraag hoe hij zich voelt. ‘Onhandig,’ zegt hij, ‘onhandig en hard’. Ik glimlach naar hem en neem, op geleide van zijn wijzende hand, plaats op het krukje naast zijn bed.


Hij draait zijn hoofd naar het plafond en zucht een aantal keren diep. In het moeilijke slikken vermoed ik zijn innerlijk gevecht. Ziekzijn en sterven behelst zoveel meer dan het duel met enkel het fysieke lijf. Ik hoef er geen woorden aan te geven, het is er.


‘Als je doodgaat, dan kun je slechts achteromkijken,’ fluistert hij. Ik pak zijn hand en strijk daarbij zachtjes over zijn onderarm. ‘Ga je me prikken?’ vraagt hij met een lichte verwondering in zijn stem. ‘Nee’ zeg ik, ‘ik houd je hand vast’. De blote huid van de ruwe bolster voelt eeltig en toch zacht. Het is niet iets wat hij dagelijks doet, zo zegt hij, kijkende naar mijn hand. Toch omsluit hij met lichte kracht mijn vingers.

‘Ken je Jacques Herb?,’ vraagt hij na enkele minuten aan mijn collega die aan de andere kant van het bed zit. ‘Hij zong dat een man niet mag huilen.’ ‘Ik nodig je uit,’ zegt mijn collega zacht, ‘want tranen zijn onzijdig’. In de serene stilte van verbondenheid die volgt, voelt het alsof we zijn jas mogen aannemen. Na een schoorvoetend begin van enkele woorden, volgen er zinnen over spijt, over liefde en berouw.


We maken van heel dichtbij mee hoe hij troost en verlichting ervaart in een dal van tranen.

We zien hoe een waarachtig moment van openheid een kranige, krachtige ziel zacht laat neuriën. We slaan de uren met deze bijzondere held op in diepe dankbaarheid.


De gevoelde hartstroom laat zich diezelfde avond vangen in een paar zinnen. Mijn collega en ik zouden het onze volgende dienst met hem willen delen. Er komt geen volgende keer.

Hij overlijdt, veel sneller dan verwacht, in het bijzijn van allen die in zijn lange leven een plaats hebben verworven in zijn vast omsloten hart.


Onzijdig zijn de tranen

doorzichtig het verdriet

ze rolden uit zijn ogen

al wilde hij dat niet

Zo breekbaar en gebroken

met zachte glans verloor zijn ziel

de ballast van zijn leven dat op het kussen viel


 


Achter een dikke laag van ziekzijn gaat een intrigerende vrouw schuil. Als ik haar een compliment maak, krijgen haar ogen een glinstering die haar verscholen schoonheid voor even in het licht zet. Ze lijkt zo intens moe en veel te lang verstoken van liefdevolle verbondenheid.


Op haar nachtkastje ligt een klein fotoboekje. Ze vertelt met passie over haar bewogen leven terwijl we samen naar de foto’s kijken. In vurige bewoordingen  vertelt ze hoe haar verlangen naar soevereiniteit haar wereld heeft gevormd en gekleurd. Haar innerlijke drang naar zelfbeschikking kon ze niet negeren of onderdrukken - het diende als haar kompas dat vele malen leidde naar kruispunten waar ze onmogelijke keuzes moest maken.  Ze won haar vrijheid, maar verloor evenveel liefde, zo zegt ze geëmotioneerd. Om even later mystiek glimlachend te verhalen over momenten van ultieme vrijheid en geluk. Dankzij de herinneringen die aan de foto’s kleven, vergeet ze voor even de kille, tochtige kieren van de dag en danst ze, toupeert ze haar haren

en is ze vrij.

 

We doen er alles aan om haar een bijna-thuis te bieden. De zorg en aandacht bevallen haar en toch wil ze alles zelf doen, dat heeft ze haar hele leven gedaan. Ze kan het zelf, óók als het niet gaat. Ze oefent haar beenspieren in bed, omdat ze op sommige momenten gelooft dat ze herstellende is en op een dag weer naar huis zal gaan.

De aanblik van haar verbetenheid, wanneer ze verwoede pogingen doet om haar benen in de lucht te gooien, raakt me. Ik weet dat ze nooit meer naar huis zal gaan. Zij lijkt het te zijn vergeten. 

 

Het is kerstavond. Haar herkomst inspireert ons een traditioneel Duits kerstmenu te serveren.

Met een klein groepje vrijwilligers slepen we een piano naar de serre. De buitenruimte wordt verlicht door een zee van kaarsjes. Binnen zit ze, met haar dochter en kleinkinderen, bij het raam. Stralend en met een opgewonden blik van kinderlijke onbevangenheid.

We hebben nog geen noot gezongen, toch stromen de tranen over mijn wangen.

Zodra de eerste tonen van ‘Es is ein Ros entsprungen’ klinken, zie ik door het raam hoe haar helblauwe ogen fonkelen en haar lippen de woorden van het lied vormen. Ze straalt, ze heeft iets engelachtigs. Het is een ogenblik van waarde, waarin we de essentie van Kerstmis aanraken.

 

Tijdens mijn volgende avonddienst verliest ze het contact met onze wereld. De roep om haar moeder klinkt alsof ze zich in een soort luchtledigheid bevindt die haar beangstigt.

Net als haar leven lijkt de overgang naar gene zijde geen gebaande weg. Ergens in haar rest nog zoveel kracht om te overleven in een lijf dat niet meer verder kan. Ik wrijf zachtjes over haar hand, terwijl de klanken van haar geliefde gospelgroep de kamer vullen.

 

De voorgeschreven medicatie biedt haar comfort. In de uren die volgen maakt de rusteloosheid plaats voor een diepe ontspanning. ‘Ze won haar vrijheid’, zo zei ze een paar dagen geleden.

Ik bid dat ze onze onvoorwaardelijke liefde heeft kunnen voelen.

De kerstboom staat er wat verlaten bij. De lichtjes verliezen hun schittering als ze met een laatste zucht kalm haar lichaam verlaat.

 

De kaarsen bij de voordeur branden. Ze ziet er magisch uit. Los, met een glimlach om haar mond en haar handen gevouwen op haar moedig hart. Veel later dan normaal loop ik naar de parkeerplaats. De volle maan schijnt warm oranje, de nacht is ijzig koud.


ER IS EEN ROOS ONTSPRONGEN

Op 9 okotber '22 overleed mijn moeder ten gevolge van de complicaties van de ziekte van Parkinson. Ik schreef voor haar 'Carrousel', dat ik in het Gronings dialect heb mogen voordragen tijdens haar uitvaart.  Voor mam, voor altijd dicht bij mij....  

                                                                                                                                                                                                         Alie

CARROUSEL


Het gezoem van de zuurstofmachine overstemt het lawaai bij mij vanbinnen.

We stappen samen in de laatste tred van haar molen. De tijd lijkt stil te staan en toch zijn we overdonderd door de snelheid waarmee we in deze situatie zijn beland. Natuurlijk heb ik dit honderden keren verzonnen en nu het moment daar is, lijkt het in niets op wat ik had bedacht.

 

Het is winkelweek. Blije mensen op het plein. In haar kamer klinken de vrolijke deuntjes van de draaiorgel en weerspiegelt de schittering van de lichtjes van de carrousel tegen het behang.

Zó is vier jaar geleden haar eerste week hier begonnen en zó zal haar laatste week hier zijn.

Terwijl ik naar ma kijk, neem ik een hap van mijn suikerspin. Een vleugje zoete troost, die toch behoorlijk bitter smaakt.

 

Ma liet zich in haar jonge jaren meevoeren, mee met de muziek. En als de draaimolen het  even niet deed, dan was er vast wel iets anders te doen. Uitbundig, zwierend, met een kinderlijke onbevangenheid uitkijkend naar wat het leven haar allemaal te bieden had. Ma hield vol vertrouwen de zaak draaiende.

 

Met de komst van de Parkinson kwam haar moed en haar beweging vast te zitten in haar lijf,

precies zoals het paard in de mallemolen slechts zijn repeterende rondingen maakt.

Ze wilde zó graag blijven hopen, dat ze het lijden wel eens vergat. Dan sloeg ze de stroefheid in de wind

en liet ze zich vermaken. Nu kan het, nu is er wat te doen.

Ik heb haar zo vaak niet gezien, zoals ze zichzelf zo graag zag.

 

En dan, dan komt de dokter. Er staat nog één paard op haar molen, maar het draaien gaat niet meer.

Ze kiest zelf als ze zegt; ‘het gaat me niet meer helpen’. Zoals ze leefde in hoop en vertrouwen, zo volgt

na twee keer slikken het moment van volledige overgave in het nu.

 

Het vertoon van haar moed om te leven zonder verzet raakt me vol.

Ik beloof haar zonder woorden dat ik het mij zal herinneren, voor als het leven mij wat van zijn donkerte laat zien. Ik hoef er niet op te wachten.


Als de laatste uren aanbreken verliest de Parkinson zijn kracht. Het masker van haar ziekte zakt van haar gezicht. Langzaam komt er ruimte voor haar vrijheid. Het doet me zeer en ‘t lucht me op.

 

In gedachten kijk ik naar de man in de molen, die zich aan een ijzeren paal staande houdt.

Ik word warm van binnen als ik hem herken en zie hoe hij haar toelacht en bij elk rondje zijn hand uitnodigend naar haar uitsteekt.


Het is winkelweek, de klanken van de draaiorgel lonken. En dan gaat ze, op haar koningspaard,

mee met de muziek. Vrij en onbevangen, toch voor altijd dicht bij mij.


BOEZEM


Tijdens een avonddienst komt zijn boezemvriend op bezoek. Wanneer we zijn bed in de serre schuiven,

vragen de mannen of mijn collega vrijwilliger en ik het leuk vinden om samen koffie te drinken.

We vullen het dienblad, snijden de cake en schuiven twee stoelen bij in het avondlicht van de besloten buitenruimte.


Hij heeft een verbond met de vrijheid en is veel te jong om hier te zijn. Het lijkt een onmogelijke opgave om

dit leven te integreren in een setting die zo verschrikkelijk hard over de dood gaat. Tot aan de opname in het hospice woont hij bij zijn moeder. Door haar eigen ziekzijn begrijpt ze niet meer precies wat er met haar zoon aan de hand is. De telefoongesprekken die hij dagelijks met haar voert zijn kort van toon en krap van stof. Soms kun je zoveel genegenheid voelen achter de lelijkheid van een uitgesproken zin. Onvoorwaardelijke liefde is ongrijpbaar en taal is slechts een aaneenschakeling van gekozen woorden van het moment.


Er is niets meer over van de getoonde onrust van de afgelopen dagen. De uitputting zweeft rond zijn mager lijf. Terwijl hij in zijn koffie roert en me een beetje schuw aankijkt, zegt hij dat hij denkt dat hij niet in de hemel komt. Als ik vraag waarom hij dat denkt, kijkt hij even betekenisvol naar zijn vriend en zegt dan dat hij te vaak, te ondeugend is geweest.


De anekdotes volgen elkaar op. Het zijn uren met een open hart. De boezemvrienden voeren ons langs het pad dat ze samen hebben gelopen. De bonte verzameling herinneringen laat ze een vol register aan emoties ervaren. De ogen sprankelen, de tranen stromen en het hart gniffelt. Gniffelen, zoals Snuf en Snuitje.

De diepgaande verbondenheid van hun broederschap, verborgen en toch voelbaar in de stiltes tussen de zinnen in. Ik voel het in de onbehouwen woorden die gaan over het naderend verlies.

De breekbaarheid lijkt pas een feit wanneer het werkelijk gebroken is.


In deze kleine setting, in de serre van het hospice, voelt het veilig, met de hemel in zicht.

Het schuiven van de ballast van zijn schip, dat met een laatste vloedgolf naar buiten komt. Nog één keer aanspoelen, nog één keer het water verplaatsen en de schuimkoppen het strand opjagen.


De manier waarop hij het leven heeft ontmoet lijkt zorgeloos. Nu is nu en alles wat zich in dat moment bevindt, is te hanteren. De dood en het verdriet is van latere zorg en eigenlijk is alles dat. Het is een mooie gedachtegang, waar ik vast nog eens met een glimlach aan terug zal denken.


Het is alsof hij weet dat er op de laatste treden van zijn pad geen parels meer liggen die zijn turbulente leven zoveel kleur hebben gegeven. Het bewuste besluit om zelf te bepalen wanneer zijn leven klaar is, lijkt dan ook een volstrekt logische keuze.


Als tijdens mijn volgende dienst zijn moeder op bezoek komt schuif ik haar rolstoel vlak naast zijn bed. Ze kijkt me wat verloren aan als ik haar vertel dat haar zoon slaapt, maar dat hij haar vast kan horen. Ze pakt wat onwennig zijn hand. Haar woorden, dat het misschien nog wel goed gaat komen, raken de muren van de kamer. Wanneer de echo haar kracht verliest, neemt de stilte het over.


Hij overlijdt een aantal uren later, op het moment dat er heel even niemand in de kamer is.

Verdwenen, maar voor altijd verbonden in de ongrijpbaarheid van de boezem van onvoorwaardelijke liefde.



Ik vind haar mooi. Majestueus mooi. Haar zeer hoge leeftijd doet niks af aan haar sprankelende verschijning.

Ze heeft me. Met elke zin, met elke glimlach, met elke blik. Haar zachtheid zet al mijn registers van onvoorwaardelijke liefde wagenwijd open.


Een medewerker van de thuiszorg heeft haar geholpen met aankleden en nu zit ze, in haar rolstoel bij de keukentafel. Als ik haar een kopje thee serveer, neemt ze een spiegeltje van haar schoot en zet het voorzichtig

op tafel. Ze verontschuldigt zich voor haar vergeten toilettas en vraagt of ik het voor haar uit de badkamer zou willen halen. Alleen als het niet te veel moeite is.


Ze heeft geen hulp nodig, niet anders dan dat ze het fijn vindt om wat te praten. Terwijl ze voorzichtig het kleine roze toilettasje opent en de inhoud met uiterste precisie op de tafel zet, kijk ik naar de zachte ronde vormen van haar gezicht. Er zijn nauwelijks rimpels te ontdekken. Het is haar geheim. De intonatie van haar stem maakt dat

ik geloof dat ze mij het mysterie gaat onthullen.


Het moment, samen met mevrouw, brengt me moeiteloos terug naar mijn verlaten land. Ik ruik de geur van

eau de cologne en voel voorzichtig het reliëf van het goud en zeegroene etiket op het bijzonder vormgegeven flesje. Het is oud, zo oud en vertrouwd als het stilzwijgend verbond met oma, door de ogen van mijn kinderjaren.

Het openen van de doosjes en potjes kost haar zichtbaar moeite, maar iets in mij maakt dat ik alleen maar gebiologeerd kan kijken hoe ze met trage bewegingen haar schijnbaar dagelijkse routine volgt. Geduldig en broos, in zichzelf gekeerd en toch toegankelijk.


Ze wendt haar blik van de spiegel en laat voor even haar hand op mijn onderarm rusten. ‘Jezelf verzorgen is

goed voor je zelfvertrouwen. Ieder mens heeft het recht om jou in je mooiste versie te ontmoeten. Het voedt

je liefde, het streelt je hart en dat van een ander’, zo zegt ze.

Als ze even later een tube handcrème opent en een beetje van de inhoud op haar wangen smeert, wil ik ingrijpen, haar attenderen op de verkeerde crème op de verkeerde plaats, maar ik durf het niet. Ik zeg niets,

ik kijk, ik voel. Ik wil deze serene sfeer aan de keukentafel in het hospice niet verstoren. Ze voelt mijn aarzeling,

ze kijkt naar me met een betekenisvolle blik en fluistert zacht dat dát haar geheim is.  

Met trage bewegingen draait ze aan het uiteinde van de lippenstift. Het roze dat tevoorschijn komt,

sluit naadloos aan bij de tint van de bloempjes op het toilettasje. Ze buigt iets naar voren en met een onvaste hand en haar mond een beetje open stift ze, zo goed en zo kwaad als het gaat, haar lippen.


De aanblik van deze tableau vivant maakt dat er geruisloos een traan over mijn wangen rolt. Nooit mogen vergeten je best te doen om de mooiste versie van jezelf te zijn. Het is een levensles van onschatbare waarde. Misschien is haar ontzag voor het leven haar geheim. De kunst om de essentie te kleuren, de reden van haar lichtheid en haar rimpelloze stralende zijn.


Ik zou een diepe buiging willen maken voor haar toewijding en haar zelfliefde. Oud zijn, terminaal ziek worden

en het verdriet van het naderende afscheid voelen, maar nog altijd de hoffelijkheid van het spel der liefde

willen spelen. Omdat ze het waard is en zij dat vooral van anderen vindt.


Ze straalt. Met een klein uurtje komt haar echtgenoot op bezoek.  

 

 


GEHEIM



   KLANKKLEUR


Ik luister naar een opname van een ukelele en hoor het zachte fluiten op de achtergrond.

Er loopt een rilling over mijn rug als plotseling haar stem klinkt, die haperend en breekbaar een paar regels

van een kinderliedje zingt.


Ze schuift aan de keukentafel en kijkt met een kinderlijke nieuwsgierigheid naar mij en mijn collega. De wijze waarop ze praat intrigeert me. Achter de vocaal streng bewaakte grenzen van een volwassen vrouw dartelt een nieuwsgierig innerlijk kind, dat toegang zoekt tot onze wereld. Ze lijkt toegankelijker dan de vrouw die haar, met alles wat in haar vermogen ligt, probeert te beschermen.


Als ik vraag hoe het met haar gaat, zegt ze dat haar euthanasiewens elke dag meer kleur krijgt. Ik begrijp wat ze bedoelt. De manifestatie van haar ziekzijn geeft vorm aan de reden van haar verzoek. Ze zegt dat ze niet bang

is voor de dood, maar het aftakelen onverteerbaar vindt. Ze fluistert dat ze de restjes van haar eigenwaarde bewaakt, om mee te nemen als ze gaat.


Tijdens de gesprekken die volgen luister ik naar haar monologen. Tussen de zinnen door voel ik het onafgemaakte herstel van te diepe wonden, haar onvermogen om het onmogelijke te trotseren. Ze schetst het verbond met haar innerlijk kind, een ‘samenleving’ die haar in een afgeschermde overlevingsmodus houdt.

Ze zijn eenzaam met z’n tweeën.


Een paar dagen later zit ik op een krukje naast haar bed. Het voelt telkens als een voorrecht om voor even toegelaten te worden tot haar innerlijke wereld. Het zijn kwalitatieve momenten als ze haar leger even laat rusten in de berm. Soms durft ze dat, omdat ze ergens wil geloven dat het bepalen van haar keuzemoment om te willen sterven, een soort victorie op het leven in zich heeft.


Ze heeft een datum gekozen en wil van mij ongezouten kritiek op de tekst van haar rouwkaart.

Ik denk aan het aangrijpend autobiografisch boekje dat ik van haar kreeg. Op elke pagina weerklinkt akelig het gedempte lawaai van haar innerlijk. Met de rouwkaart eindigt haar verhaal met twee eenvoudige regels op een wit stukje papier. Het raakt de kern van haar bestaan.

Ik vind het sereen. Ze vindt het een mooi woord.


Ik heb een beschermengeltje op een steentje geschilderd en in een klein katoenen zakje gestopt. Ik geeft het haar, als troost voor nu en de nabije dagen. Ze wrijft over de steen en glimlacht naar me. Ze wil niet dat ik het ‘moment van voorbij’ woorden geef. Met een handkus bij haar kamerdeur neemt ze geruisloos afscheid van mij en ik van haar.


Ze galmt in mijn hoofd tijdens de dagen die volgen. Ik hoor haar innerlijke strijd om de juiste klankkleuren te vinden en gehoord te worden. De vrouw en haar innerlijk kind, haar leven, haar pad.


Met het beschermengeltje op haar nachthemd gespeld, reist ze een paar dagen later onbevangen voorbij haar horizon. In mijn hoofd klinkt een ukelele en word ik geraakt door de haperende en breekbare klanken van haar stem.

  LIEFDEWERK



Terwijl de coördinatoren de intake doen, sta ik te drentelen in de keuken.

Een onmogelijke diagnose voor een veel te jonge vrouw. Dit voelt zo dichtbij, dat ik me afvraag of ik er ten volle

kan zijn. Het lijkt gestopt. Het vermogen om te denken, om te vertrouwen, om te weten. Het staat stil, er is voor even niets.

 

Hij is open, duidelijk en helder. Hij zal zijn vrouw volledig verzorgen en blijft in het hospice om er elk moment

voor haar te zijn. Hij zegt het, hij doet het. De kracht waarmee hij spreekt, de woorden die hij kiest en de intonatie van zijn stemgeluid, getuigen van liefdewerk in al zijn puurheid.

 

Er volgen een aantal intense weken voor het gezin.

Het zijn hartverscheurende en hartrakende momenten om te zien hoe zij beetje bij beetje het contact met de wereld verliest. Hoe hij, ondanks de zichtbare sporen van dit verblijf, vol overgave voor zijn vrouw zorgt.

Hoe twee jongvolwassenen over de lagen van hun eigen verdriet, de kracht vinden om hun moeder verhalen te vertellen, haar troostend toe te fluisteren en voor te lezen.

Het is liefdewerk - zandpapier met een grove korrel op een tere huid.

 

We bereiden favoriete maaltijden als troostrijk voedsel, voor een heel klein lichtpuntje in een eindeloos lijkende reeks gitzwarte nachten. Een glaasje fris, vers fruit, wat oude kaas met grove mosterd. Het zijn de momenten waarop en er even tijd is om te praten, er ruimte is om even wat lucht te ontmoeten.

 

Hij vertelt dat met het verstrijken van de dagen, het steeds lastiger wordt om contact te maken met zijn vrouw.

De overgang van samen naar alleenigheid is voelbaar.

Al hebben ze vaak benoemd dat de schaduwzijde van het leven ook hun pad zou kunnen kruisen, het staat in

geen verhouding tot de rationele, repeterende mokerslagen die hij ervaart en waarvan hij de impact niet kan overzien.

Hij beschrijft de berg die voor hem en zijn kinderen ligt. Het naderende afscheid, de voleinding. De afloop van

een lange, intense beleving in het hospice en een gapend gat dat toekomst heet.

 

Vandaag wordt de palliatieve sedatie gestart. In de serre steek ik een kaarsje aan voor het kind dat met opgetrokken benen troost zoekt bij een beker thee. Ze zou zo vreselijk graag het komend jaar over willen

springen. Ik voel het zuur van ellendigheid, de gil van het gemoed.

Als alles in gereedheid is gebracht, komt hij haar halen. Ze wil erbij zijn. Een dapper besluit van een kind dat

durft te spartelen in een poel van verdriet. Ik word geraakt door de wijze waarop ze de uitgestoken hand van

haar vader pakt, die met zijn intonatie de kracht van ‘samen’ onderstreept.

 

Ik hoop dat ze kunnen blijven voelen wat ze de afgelopen maanden samen zo sterk hebben kunnen laten

zien en tegelijkertijd wens ik ze de tijd en de ruimte om dit onmogelijk verlies te doorleven.

Er doorheen om er overheen te komen. Zonder te vechten tegen het loslaten maar in alles de verwevenheid

te herkennen, de draden te voelen die hun individueel zijn, blijvend zullen verbinden.

 

Met een vergeten schilderij en verloren kaartje neemt hij een paar dagen later afscheid. ‘We gaan elkaar vast

nog een zien’ zegt hij. ‘Ik wil nog iets in het gastenboek schrijven en misschien ook nog wel even in de serre zitten’.


Het is goed, natuurlijk is dat goed.  



   VEERKRACHT


Hij zit in de serre van het hospice. Het kacheltje, afkomstig uit zijn schuurtje, verdrijft de kou uit zijn gemoed,

de bontmuts houdt zijn hoofd warm. Hier maakt het schijnsel van de kaarsjes de wereld klein. Hier voelt het

even, alsof de razernij van zijn realiteit zuchtend tot stilstand komt.


Hij hoopt in het hospice de rust te vinden om over zijn levenseinde na te denken.

In de dagen die volgen schrijft hij gedreven aan zijn wensverklaring. Zoals hij zijn hele leven heeft gestreden

om er te mogen zijn, zo voelt hij het schrijven van zijn verzoek, als een voorwaarde om te mogen sterven.

Hij vertelt hoe hij de liefdeloosheid in het leven heeft geprobeerd te bevechten, omdat hij innerlijk altijd heeft geweten van het bestaan van genegenheid. Zijn gedrevenheid om alle lopende dingen af te ronden geeft zin

aan zijn dagen.


Wanneer we samen koffiedrinken in de serre, vertelt hij dat hij blij kan zijn met kleine positieve dingen en gelijktijdig voelt dat zijn ziekteproces de onderstroom in beweging houdt en hem naar het einde zal drijven.

Hij heeft die nacht genoten van de fonkeling van de sterren en gehuild bij de aanblik van de struiken onder

zijn raam, waarbij hij zich bewust werd dat hij nooit de knoppen of de bloemen zal zien.


Op zijn dossier plakt hij een handgeschreven briefje met het verzoek om hem een beetje met rust te laten.

De vermoeidheid zorgt dat hij wat minder kan geven, zo schrijft hij.

Zijn overgave maakt ruimte om te ontvangen. We lachen, we huilen, we luisteren, we praten en zoeken

oplossingen voor de uitdagingen van elke dag. Hoe het ook zal gaan, we zullen met hem meelopen zover

we kunnen.


Ik weet niet of reïncarnatie bestaat, maar ik kan soms zo verlangen naar een bevestiging van het bestaan

van wedergeboorte, omdat ik hem een nieuw leven gun waarin geen strijdvaardigheid nodig is, maar er

overvloed heerst. Met een lijf dat niet meer verder kan, is er een blinde muur die het onmogelijk maakt

om in dit leven met een schone lei te beginnen.


Hij heeft last van toenemende benauwdheid. Angst voor controleverlies over zijn lijf, heeft hem zijn

afscheid laten plannen. Hij ontwerpt zijn kaart, schrijft zijn tekst, kiest zijn foto en deelt, tijdens een bakkie in

zijn geliefde serre, de keuze van zijn kleding voor zijn uitvaart. Het zwarte overhemd heeft een afbeelding

van een sjamaan.

De verentooi bedekt een groot gedeelte van de voorzijde. Ik vertel hem dat het verhaal gaat, dat elke veer verkregen wordt door elke les die is doorleeft, een veer voor elke heldendaad die is verricht. Aan het einde van

de levensreis zouden alle veren worden ingeruild voor één gouden exemplaar.


Ik kijk naar de glimlach op zijn jongensachtige gezicht. Hij heeft zijn weg voltooid. In het schijnsel van dit licht

komt de razernij van de realiteit zuchtend tot stilstand.


Dag dappere strijder, ik wens je een goede reis…

    VEILIGE HAVEN



Ze zit in de relaxstoel bij het raam. Ik stel me aan haar voor en zeg dat ik deze avond voor haar kom zorgen.

Ze steekt haar hand uit en knijpt zachtjes in de mijne. Haar hand voelt zacht en warm.

‘Dat is mooi, kind’ zegt ze. Het klinkt vertrouwd en veilig. Haar gesproken dialect raakt, zonder dralen,

de grondtoon van mijn bestaan aan. We delen hetzelfde thuis en toch hebben we elkaar nog maar net ontmoet.


Ze wil graag dat we haar, ondanks haar respectabele leeftijd, bij haar voornaam noemen.

Ergens heeft het noemen van haar voornaam iets van ‘dichtbij’ in zich. Het past bij haar, het past bij de situatie en het gaat daarom als vanzelf.


Ze is erg bang om benauwd te worden en wil daarom ook niet in bed, maar op de relaxstoel blijven zitten. Samen met een collega proberen we met wat kussens om haar in een meer comfortabele zitpositie te krijgen. Het lukt niet. Ze is duidelijk. Ze zit goed zoals ze zit, voorovergebogen.


Omdat eten niet meer gaat, bied ik haar een kopje bouillon aan. Ze wil het wel proberen, als ik haar beloof

dat er geen stukjes inzitten. Als ik de gezeefde bouillon op het tafeltje zet, nodigt ze me uit om even bij haar

te komen zitten. Ze vertelt warm over haar leven, haar geloof en haar beleving van geluk, dat huist in haar onmetelijk vertrouwen. De spreekpauze die volgt, voelt als een inleiding voor dieperliggend verdriet.


Ze zit nog altijd voorovergebogen, wanneer ze vertelt over het verlies van één van haar kinderen.

Ik pak voorzichtig haar hand, omdat ik haar hoe dan ook wil laten weten, dat ik haar hoor en voel.

Oogcontact lijkt de meest waardevolle manier van communiceren, zeker als woorden ruimschoots tekortschieten, maar het gaat niet.


Voor aanvang van mijn volgende dienst vertellen mijn collega vrijwilligers dat het niet zo goed gaat.

Ze is erg benauwd en ligt in bed. De kinderen zijn op bezoek en de huisarts is gebeld. Als ik bij haar kom,

zegt ze dat ze graag rechtop wil zitten. Ik durf haar amper aan te raken. Met mijn collega proberen

we haar iets te verleggen. Het lukt maar half.


Wanneer de huisarts is vertrokken ga ik de voorgeschreven medicatie halen. Het duurt gevoelsmatig

heel erg lang. De tijd tikt weg. Mijn ongeduld ligt, als een jengelend kind, op de grond voor de balie

van de apotheek.

Als ik terugkom in het hospice, word ik geraakt door de stem van mijn collega die haar een psalm voorleest. Mevrouw vertelt dat de tekst haar hele leven al met haar meereist. De dominee weet ervan en hij zal bij haar uitvaart deze tekst gebruiken. Ze wil naar haar heiland zegt ze, dit is het allerlaatste en ze kan het niet meer volhouden.


Ze ligt op haar zij en ze slaapt rustig. Ik raak haar warme zachte hand aan en wens haar een goede reis. Wanneer ik mijn auto start om naar huis te gaan, hoor ik in mijn hoofd de vertrouwde klank van haar stem.

De weerspiegeling ademt het vertrouwen van een veilige haven. Zo klonk het toen ze in de vooravond

afscheid van haar kinderen nam. ‘Tot morgen’.


Die morgen begint zonder haar. Ik steek een kaarsje aan en wens dat de vertrouwde grondtoon een troost mag zijn voor allen die ze in haar liefdevolle hart heeft gedragen. 

    IN GOEDE EN IN KWADE DAGEN


Wanneer mijn avonddienst begint, zijn ze nog maar net gearriveerd.

Samen zitten ze wat onwennig op de rand van het bed, de bagage staat nog ongeopend op de grond.

Een dag voor de geplande opname heeft hij haar ten huwelijk gevraagd en zij heeft ja gezegd.

Dit zou een doorreis moeten zijn, maar ze lijken ergens onderweg verschrikkelijk verloren geraakt.


Hij blijft slapen en samen met mijn collega brengen we een logeerbed naar de kamer. Ze hebben hun

eigen beddengoed mee, waardoor de aanblik van een tweepersoonsbed snel is gerealiseerd.


Ze is erg moe. Hij helpt haar bij de verzorging. Hij helpt haar liefdevol bij alles wat ze nodig is.

Als hij komt vragen of hij een kaarsje aan mag steken, vertelt hij waarom hij zielsgraag zijn liefde voor

haar bevestigd ziet. Hij zegt dat hij weet van een kort huwelijk, maar dat in zijn toekomst, zij voor altijd

zijn vrouw zal zijn.


Het ontroert en het schuurt tegelijkertijd. Hij wil verbinden en zij zal gaan. Een verbond als houvast in

deze onmogelijke setting waarin de uren een rol zullen gaan spelen. Kloktijd is iets dat door de mensheid

is bedacht en liefde is oneindig, maar wat is de draagkracht van deze mooie woorden als je weet dat je los moet gaan laten?


Ik wens haar een zonnige dag, een prachtige jurk en bloemen in haar haren. Een dag waarop ze voor

even geen pijn ervaart, maar slechts zijn liefde voelt. Ik hoop dat hij troostrijke herinneringen zal maken,

die oneindig oproepbaar zijn.


Tijdens de overdracht vertellen mijn collega vrijwilligers dat de ceremonie in de serre van het hospice bijzonder sfeervol en aangrijpend is geweest.

Als ik thee kom brengen, spreken ze hun dank uit voor de bijzondere dag. ‘Al wat is laat tranen stromen in goede en in kwade dagen’ zegt ze, terwijl ze me een doosje bonbons aanreikt. Ik kies een hartje van chocolade, om hun liefde te vieren.


Voor aanvang van mijn volgende avonddienst lees ik dat ze die middag is gestart met palliatieve sedatie.

Het is voor haar op, rond en voltooid.

Ik breng hem koffie en ben getuige van zijn onmetelijk verdriet, terwijl mijn blik wordt gevangen door

een fonkelend neon roze ‘All you need is love’ hart. Het hangt kalm vier dagen aan de muur.


De volgende ochtend overlijdt mevrouw in het bijzijn van haar man. 



    TROOSTKOEKJE


Het is een zachtaardige vrouw van weinig woorden. Met haar vriendelijk rond gezicht en haar bruine ogen

straalt ze een soort vredigheid uit, die warme herinneringen aan geborgenheid laat herleven.

Ze is als een oma waar je als kind even bij kan uitrusten. Een betekenisvolle blik, een warme gloed, een zachte hand, terwijl op de achtergrond de kachel snort. Zo’n oma die je verhalen aanhoort en je zwijgend een koektrommel voorhoudt met gesuikerde koekjes, die vertrouwd smaken en je voor even wat troost bieden.


De berusting die mevrouw uitstraalt in ‘het is wat het is’ klinkt ongecompliceerd, maar ik kan alleen maar met ontzag naar haar overgave kijken. Nu mevrouw haar laatste dagen leeft, is daar nog altijd die kalmte terwijl de rafelige randjes van het leven en de dood zo pijnlijk zichtbaar en voelbaar voor haar moeten zijn.


Mevrouw drinkt graag en veel fris uit een glas met een rietje. Ze verslikt zich regelmatig, waardoor ze in ademnood komt en ondersteuning nodig is bij het hoesten. Haar pijnlijke schouder maakt het elke keer een beproeving voor haar en een uitdaging voor ons om haar rechterop in bed te kunnen helpen, zodat ze weer

op adem kan komen.


Als haar kinderen op bezoek zijn, serveer ik koffie met zelfgebakken appelcake.

‘De bordjes zijn aan de grote kant’ zegt ze, terwijl ze in de cake hapt en mij goedkeurend toeknikt.

Een cake of een taartje voor de gasten, voor het bezoek, de vrijwilligers en voor iedereen die een plekje

vrij heeft naast zijn kopje koffie. Een hapje troost voor wie dat nodig is of voor wie dat wil. Er zijn kan op vele manieren. Een luisterend oor of een aanraking. Voor mevrouw zit er troost in een plakje cake op een bordje van te fors formaat.


Het eten van vast voedsel gaat elke dag moeizamer. Als ik haar vraag of ze iets wil eten, zegt ze dat ze

graag een plakje roggebrood wil met een gekookt eitje. Ik maak het voor haar klaar en help haar bij het eten. Tussen een paar hapjes door glimlacht ze zwijgend.


Een paar dagen later verdraagt ze alleen nog wat slokjes ranja en dat is voor haar het moment waarop ze vindt dat het klaar is. Ze wil niet meer verder leven. Ze neemt afscheid van haar kinderen en kleinkinderen,

waarna de palliatieve sedatie wordt gestart. De volgende ochtend slaapt ze kalm en vredig in.


Een week na het overlijden ligt er een handgeschreven bedankkaartje op de keukentafel.

Mevrouw laat haar gebakstel na aan het hospice. 



    RIEKJE



Ik ben begin twintig, zit in een kerkbank en kijk links voor me. Daar zit ze.

Gekleed in een grijze rok net over de knie, een ouderwets model, gekocht in een plaatselijke winkel vol

tijdloze mode. Ze draagt een witte blouse waarvan het bovenste knoopje de zaak gesloten houdt.

Op haar linkerborst prijkt een broche die ze alleen op zon- en feestdagen draagt. De stijve krullen worden

op hun plaats gehouden door de krulspelden van gisteren en de haarlak van vanmorgen.

Haar dunne lippen vormen een streepje, die haar gezicht op geen enkele wijze kleur geeft. Met haar

kleine kraalogen spiedende naar zaken die niet stroken met de normen, waaraan Riekje vindt dat

de mensheid moet voldoen. Zinnen worden gewogen alvorens ze op vlakke toon over haar lippen rollen.

Ik heb nog nooit een vies woord uit de mond van Riekje gehoord. Ik heb Riekje nog nooit horen schaterlachen.



Onze nieuwe gast is een zeer gelovige vrouw op respectabele leeftijd.

Ze eet elke avond om kwart voor zes een bruine boterham met kaas in vier stukjes gesneden

en drinkt een beker warme chocolademelk. Haar pantykousen horen uitgelegd, links over rechts,

op de stoel als ze naar bed gaat. Op het nachtkastje staat voor de nacht een schoteltje met vijf Wilhelminapepermuntjes. Ze gaat iedere avond om kwart voor zeven naar bed en blijft dan wakker

tot de thuiszorg om half elf haar slaapmedicatie komt brengen.


Doorgaans kijkt ze een beetje verbitterd en dat maakt het niet altijd even eenvoudig om haar te benaderen.

Om echt contact met haar te maken, besluiten mijn collega en ik om een ‘theetje’ te organiseren.

Om drie uur in de middag, in de huiskamer, met een heuse theepot, een koektrommel gevuld met spritsen

en wij komen op bezoek.

Mevrouw vindt het fijn. Nu we even dicht bij elkaar zijn, wil ze graag praten en komt er een voorzichtige

glimlach. Als ze vertelt over haar leven, haar man en haar kinderen, recht ze haar rug voor zover dat

gaat en straalt ze een milde zachtheid uit.


‘Binnen zijn enkel mensen’. Het lijkt een eenvoudige zin. Toch vertellen deze woorden hoe het is om slechts

te zijn. In het hospice laat eenieder die er binnengaat zijn ‘waren’ achter. Niet dat het er niet toe doet wat er

op het levenspad verschijnt of is verschenen, maar het symboliseert dat, wanneer het oordeel van de

mensheid vervalt, slechts de mens overblijft.


Ze laat toe dat we haar geven, waar wij met elkaar zo graag goed in willen zijn. Ze mag zijn wie ze is.

We respecteren haar wens van regelmaat, van rust en verstilling. Er is evenzo ruimte voor momenten van deelbaar geluk als we even praten, als ze geniet van een klein bakje nootjes of wat vers fruit, opgemaakt

in een wijnglas met een toefje slagroom.


Ze kijkt me met een glimlach aan en knijpt haar ogen even toe, wanneer ik haar om kwart voor zeven toestop. Een blijk van geborgen voelen, die mijn perceptie over alle Riekjes voorgoed in een prachtig rijk daglicht plaatst.


   TIJDLOOSHEID


Ze lijkt in niets op de montere vrouw van een paar dagen geleden. Ze heeft pijn en is oncomfortabel.

Ze slaat haar ogen even op en ze fluistert dat ze er vrede mee heeft, maar ook best bang is.

Ik koel haar gezicht met een washandje en praat zacht tegen haar, terwijl ze telkens kort wegzakt in

een slaap die haar lijkt te overvallen.


Ik heb haar leren kennen als een opgewekte vrouw, die de laatste dagen steeds vaker de draad van het verhaal kwijtraakt en deze momenten maskeert met een onzekere glimlach. Ze weet nog niet zo lang

dat ze niet meer beter wordt. Haar man stierf aan dezelfde ziekte als waar zij aan lijdt en zijn behandeling heeft haar doen besluiten om een andere weg te kiezen.


Terwijl de verpleegkundige bezig is om de palliatieve sedatie voor te bereiden, legt ze uit dat mevrouw waarschijnlijk, nadat de medicatie is aangesloten, niet meer wakker zal worden. De bewegingen rond

het bed lijken mevrouw te veel. Ze sluit haar ogen en zegt niets.


Elke vraag van de familieleden, voelt als zoeken naar een indicatie om de tijd te kunnen duiden,

als een houvast. Ik kan er geen zinvol of waarachtig antwoord op geven.

Het is zo ontzettend menselijk om niet tijdloos te willen bungelen in een staat van emotionele pijn, voortvloeiende uit de draden van verbondenheid. Het is zo begrijpelijk dat een mens wil ontsnappen

aan het heftige gevoel om te moeten toezien hoe iemand die je liefhebt langzaam maar zeker van je wegglijdt, wetende dat je na deze beproeving de leegte van het niets zal ontmoeten.


De voleinding omarmen is niet iets wat je kunt oefenen, net zomin als dat je vooruit zou kunnen rouwen. Ieder mens doet het op zijn eigen manier en op zijn eigen tijd.

Sterven is een proces zonder tijdslot.

Hoe kom je in een staat van overgave die de ruimte biedt om samen te kunnen schommelen in de sereniteit van tijdloosheid? Dichterbij of verder op weg kun je iemand die sterft niet begeleiden.


Al is ons gezamenlijk verleden kort en rust de verbondenheid slechts op enkele draden, ik ervaar de betrokkenheid intens. Ik ben me elk moment bewust hoe een bijzonder bevoorrecht mens ik ben om

bij dit proces te mogen zijn.

Terwijl ik naar haar ontspannen gezicht kijk, zie ik haar mooie glimlach van een paar dagen geleden,

ze lijkt de angst voorbij. Als ik zachtjes over haar hand strijk, voelt het alsof ze ieder moment weg kan glijden. Ik sta op het perron en wens haar een goede reis, wanneer haar trein ook mag vertrekken.



   SAMEN


Voor ik aan mijn dienst begin, vraag ik me af of mevrouw op dezelfde kamer is opgenomen als haar man,

die een paar jaar geleden in het hospice is overleden. Het is het geval, ze wil het graag, zo hoor ik tijdens

de overdracht van mijn collega vrijwilliger.


Ik herken mevrouw onmiddellijk als ik haar kamer binnenkom. Een vreemdsoortige hernieuwde

kennismaking, in een setting die voor ons allebei ook niet nieuw is.


Ze wil graag een glas ranja. Als ik het kom brengen vraagt ze of ik even bij haar kom zitten.

Ze praat zacht en een beetje moeilijk, maar met liefdevolle aandacht is alles te verstaan.

Mevrouw mist haar man. Verbondenheid maakte haar leven zinvol en genegenheid gaf kleur aan de dagen.

Al is ze erg dankbaar voor alle liefdevolle hulp van haar mantelzorger, met het overlijden van haar man,

heeft haar leven haar mooiste glans verloren.

Ik luister, knik en zet mijn hart wijd open, maar het doet er niks aan af. Ik voel het zeer van haar

innerlijk tekort, op eigen benen staan kun je het fijnst met zijn tweeën.


In de loop van de middag belt mevrouw omdat ze erg veel last heeft van kramp in haar voeten.

Samen met een nieuwe collega bieden we aan om een massage te geven.

In een tijdloosheid waarin we zacht haar benen en voeten masseren met lavendelolie, klinkt er rustige pianomuziek uit mijn telefoon. Ze geniet met haar ogen dicht terwijl ze zachtjes zucht.

Als we klaar zijn verlaten we stilletjes de kamer, in de hoop dat mevrouw een paar uurtjes ontspannen

kan slapen.


Later die middag vraagt een medewerker van de thuiszorg of ik even wil helpen.

Mevrouw knikt me zachtmoedig toe als ik naast haar bed sta. Ik vertel wat ik ga doen en draai haar voorzichtig naar mij toe. Ze legt haar arm om mijn nek en houdt me stevig vast, terwijl de verzorgende de lakens onder haar verwisselt.

In deze omarming, met haar wang tegen de mijne, fluister ik zacht dat we samen zouden kunnen dansen.

Dat ik een muziekje op zou kunnen zetten, net als tijdens de massage.

Het voelt als een bijzonder intiem moment. Wij samen. Samen dansend in haar wereld van alleenigheid, voortbewogen door haar zielsverlangen naar hereniging.

Ik strijk zachtjes over haar rug. Ze huilt stille tranen.


Een paar dagen later gaat de conditie van mevrouw snel achteruit. Ze overlijdt in het bijzijn van haar

toegewijde mantelzorger. Ze wilde zo graag. Op reis naar een hartverwarmend weerzien. 

   ORCHIDEE


Ze vertelt dat ze haar hele lange leven goed heeft opgepast en trouw haar plichten heeft vervuld. Ze vraagt waarom er nu niemand is die een einde aan haar lijden wil maken.

Zoals ze met ziel en zaligheid heeft geleefd, zo naarstig lijkt ze op zoek naar de verlossing van de dood.

Ze is negentig en wil heel graag sterven.


Met een collega leggen we haar iets hoger in bed. Ze vraagt me of ik haar sokken losjes om haar tenen wil doen, zodat ze bijna uitvallen. Ik knoop haar nachthemd iets los, in de hoop dat ze zich iets minder benauwd voelt.


Ondanks de enorme inspanning die het haar kost om te ademen, blijft ze praten. Ze vertelt verhalen van vroeger en deelt haar dankbaarheid voor de zorgen van haar dochter, die ook nu geen moment van haar zijde wijkt.


De aanvallen van benauwdheid lijken ondragelijk. Als ik bij haar zit zegt ze dat haar huid al is gestorven,

maar dat ze van binnen brandt. Ik geef haar kleine slokjes ijswater.

Terwijl mijn veel te lang lijkende vingers haar kleine handen omsluiten, zeg ik haar dat ik haar moedig vind.

Ze heeft er niks aan, maar de verleiding om íets te zeggen geeft mij een beetje lucht.

Hoe kun je volledig bij jezelf en je eigen innerlijke rust blijven als iemand zo verlangt naar de dood en je niet anders kunt doen dan er zijn? Onmachtig voelen verbreekt voor even de dunne grens die meeleven van meelijden zou moeten scheiden.

 

De huisarts komt om te praten over de mogelijkheden van palliatieve sedatie.

Mevrouw wil geen gesprek meer, ze wil slapen. Ze heeft het zwaartepunt van haar draagkracht bereikt, ze heeft haar leven voltooid.

Die middag neemt ze afscheid van haar kinderen en kleinkinderen, waarna ze in slaap wordt gebracht.


De kleindochter heeft een goudkleurige stenen bloempot gekocht met een witte Orchidee, omdat oma daar zo van houdt. Weinig bloemen stralen zoveel sereniteit uit als deze. De pot heeft ‘tietjes’ zo zegt ze, kleine uitstulpingen ter versiering. Ze zet haar met zorg gekozen cadeau op het nachtkastje, terwijl ze liefdevol tegen haar oma praat.


Als mijn dienst ten einde loopt ga ik nog even bij mevrouw kijken. Ze ligt vredig te slapen. Ik word geraakt door

de aanblik van een witte bloem van de Orchidee, die liefdevol in haar haren is gestoken.

   JUNG


Het is een artistieke dame van begin zeventig, klein van stuk maar met een charisma dat met gemak de hele ruimte vult. Een innemende persoonlijkheid. Betrokken, regerend, vrij van geest en ongeremd in haar bewoordingen over leven.


Tijdens aanvallen van angst en benauwdheid verblijven we uren in de badkamer, omdat het daar voor haar het fijnste voelt. Zij zittend op het toilet en ik op de grond met mijn rug tegen de verwarming, terwijl ik luister naar verhalen over haar bewogen leven, haar ongekende liefde en haar angst voor de dood.


Als ze dreigt te verdrinken in een poel van radeloosheid, fantaseren we over hoe het zou zijn om te sterven en laten alle mogelijke gevoelens de revue passeren.

Wellicht is niet meer lijfelijk leven een fantastische ervaring, een ongekend gevoel, dat elke aardse lichamelijke sensatie overstijgt. Misschien doet doodgaan maar heel even zeer.

Wat we ook bedenken, het is niet zeker waar, maar het geeft haar voor even wat lucht.


We delen een mango terwijl ze me citaten voorleest van Carl Jung.

Ze laat me beloven dat ik het boekje ga halen, omdat het de rest van mijn leven van waarde zal zijn.

Terwijl ze een wijntje drinkt, luisteren we op haar verzoek samen naar ‘Spiegel im Spiegel’ en het onder pianobegeleiding voorgedragen gedicht ‘When tomorrow starts without me’, op mijn verzoek.

De combinatie van piano en viool komen het dichtst bij haar ziel, zo zegt ze.


Ze praat, ze vraagt en overweegt, terwijl ze friemelt aan een klein roze gebreid zakje waarin ze pillen bewaart voor als ze het even helemaal niet meer trekt. Haar kwetsbaarheid voelt naakt als ze voorleest uit haar dagboek waarin ze schrijft dat ze het een rotstreek vindt dat ze doodgaat.  Ze zou nog zoveel moois willen creëren,

ze heeft nog zoveel zinvols te vertellen.


Als ik na mijn dienst naar huis ga, vraagt ze me of ik de wereld wil groeten.

Ze raakt me. Elke keer opnieuw.


Ik realiseer me dat ze mij meer brengt, dan dat ik bij machte ben om haar lijden te verzachten.

Jung schreef: ‘Als je een begaafd mens bent, betekent dat niet dat je iets verkregen hebt. Het betekent dat je iets hebt om terug te geven’.

Met de zorg voor deze innemende vrouw is voelbaar dat de wederkerigheid in elke relatie de kwaliteit van leven maakt.


Het moment van overlijden komt voor ons allemaal veel sneller dan verwacht. Tijdens de uitdraagceremonie

mag ik het gedicht voordragen dat we in de late avonduren samen schreven.

Dag mooie vrouw, ik zal je zo vaak nog ontmoeten.

    LEKKER WIJF


Hij is de tachtig gepasseerd, maar heeft nog altijd een ondeugende blik. Een innemende persoonlijkheid

die liever geeft dan ontvangt. Vandaag is hij onrustig en in de war.


Zijn vrouw komt langs. Haar gezicht is dicht bij de zijne. Ze vraagt of hij nog weet wie ze is. Hij heeft geen idee

en zij blijft maar vragen.  De man in bed ziet eruit als haar echtgenoot en toch lijkt hij het niet te zijn.

Er komt geen herkenbare blijk van liefde die hun bestaan zoveel jaren een veilig houvast gaf.

De ontredderde blik van mevrouw, die naarstig op zoek is naar het vertrouwde gevoel van wederkerigheid

raakt me. Het zal niet lukken om het gapend gat tussen beide werelden te dichten met verstandige woorden.

Ik zou de scherpe rafels van dit verdriet weg willen vijlen door voor even te ontkennen wat is.


We koken een warme maaltijd en mijn collega helpt hem bij het eten van een stamppotje.

Even later meldt zich een man bij de voordeur. Hij komt voor meneer. De man wordt direct herkend als schoonzoon en uitbundig begroet. Even lijkt het, alsof hij terug is in het hier en nu.


Mijn alarmbellen gaan af als ik lawaai hoor uit zijn kamer. Zijn broek ligt aan het voeteneind en hij probeert zich staande te houden aan de rand van het bed. Hij zegt dat hij heel nodig moet plassen en nog een flink stuk moet rijden voor hij thuis is.

Samen met mijn collega helpen we hem op een postoel. Hij plast niet, hij weet even niet hoe dat moet.

Hij is alleen maar heel erg moe. We trekken hem zijn broek weer aan en begeleiden hem liefdevol terug in bed.


Ik pak zijn hand en luister als hij me meeneemt naar een verleden dat voor hem het nu kan zijn.

Af en toe voelt het alsof hij zich bewust is dat hij heen en weer reist in de tijd, alsof hij weet dat hij op een ander perron staat en hij dan onmachtig zijn schouders ophaalt.


Ik smeer een boterham met kaas en zet een beker thee. Als ik naast hem ga zitten prik ik een stukje brood

aan een vork en geef het hem. Hij stopt het in zijn mond en kijkt me doordringend aan. ‘Lekker wijf!’ zegt hij

met volle mond, terwijl hij met zijn andere hand onbehouwen in de mijne knijpt.

Zijn delier en mijn glimlach, verborgen achter een mondkapje, brengen ons voor heel even samen

in een tijdloos moment van verbondenheid.